Met zeven woorden door de magische minuut-grens
Zwemster Kira Toussaint (23) zwom de 100 meter rugslag onder de minuut. Haar races hebben altijd hetzelfde ritme.
De race die deelt Toussaint, op in vijf delen en zeven woorden. Eén Nederlands woord en zes in het Engels, die herinneren aan haar vijf trainingsjaren in de Verenigde Staten. Zo blijft Toussaint dicht bij wat zij „het raceproces” noemt. Ze deelt haar race als volgt in.
1 De start
„Jump, jump, jump, denk ik als ik aan het startblok hang. Dat is het eerste woord. Zo explosief mogelijk afzetten. De start is mijn sterkste punt van de race, maar technisch gezien een moeilijk onderdeel.
„Je duikt bij de afzet eigenlijk over het water heen. Dat is een truc, een handigheid, waar mijn lichaam na al die herhalingen wel aan gewend is geraakt. Mijn lichaam weet inmiddels wel hoe het moet starten.
„Op mijn zij maak ik daarna onder water vlinderkicks. De meeste zwemsters doen dat plat op hun buik, maar dit is mijn techniek. Het werkt voor mij. Die kicks zijn geen slagen, maar korte trappen. Dertien doe ik er, soms twaalf, als ik echt goed ga. Als ik veel kracht heb. Dan ben ik eerder bij het 15-meterpunt, waar je weer boven water moet verschijnen.
„Attack, dat is mijn tweede woord. Dat gaat onder water door mijn hoofd. Ik moet de race aanvallen, met veel kracht. Dan kan ik bij het boven water komen voorliggen op mijn concurrenten. Maar ik mag onder water ook niet te veel energie verspillen. Energie die ik nodig heb in het tweede deel van de race.
„In de VS heb ik mezelf aangeleerd om de race goed te verdelen met behulp van een ‘tempotrainer’. Dat is een apparaatje op mijn badmuts dat een ritme aangeeft, waardoor ik weet hoeveel kicks of slagen ik moet maken. Op zoek naar het ideale ritme.”
2 De eerste 50 meter
„Vlak voor ik boven water kom, denk ik: relax, Kira. Het derde woord. Ontspannen beginnen aan de break-out, het moment dat je lichaam uit het water komt. Ben ik niet ontspannen, dan ‘pak’ ik geen water en ga ik ongecontroleerd bewegen.
„Daarna komen de drie belangrijkste slagen van de race, de eerste drie boven water. Big, big, big – het vierde woord. Dat helpt me, herinnert me eraan dat ik groot en gecontroleerd moet blijven zwemmen. Dat ik mijn slagen moet afmaken.
„Bij ‘big’ zit ik op 25 meter. Dan is het tijd voor build, build, build. Woord vijf. Op naar de muur aan het einde van de baan. Versnellen, tempo maken. Niet vergeten mijn hand goed door het water te blijven halen.”
3 Het keerpunt
„Dan zie ik de vlaggetjes boven me, die me herinneren aan de muur die komen gaat. Nog vijf meter. Tijd voor het enige Nederlandse woord: aanvallen! Zo snel en zo hard mogelijk naar de muur. Maar zo oogt het niet altijd. ‘Het lijkt alsof je bang bent voor de muur’, zegt mijn coach. Onzin. Maar ik moet het wel beter gaan doen. Niet inhouden als ik naar de muur zwem. Een verbeterpunt.
„Gelukkig volgt meteen de afzet en mag ik onder water weer tempo maken. De 31 slagen van de eerste vijftig meter zijn voorbij. Ik tel ze niet tijdens de race, maar kom altijd linksom bij de muur uit, dus het moeten wel iedere keer dezelfde 31 zijn.”
4 De tweede 50 meter
„Op de weg terug hetzelfde proces, dezelfde woorden. Van attack naar relax, naar big en weer build. Ik weet hoe het moet. Alles opnieuw. Maar wel een verschil met de eerste baan. Nu ga ik volle bak, geef ik alles. Het gas gaat open. In de eerste vijftig nog niet. Dan houd ik in, zodat ik nog genoeg energie en vermogen heb voor de tweede helft van mijn race.”
5 De finish
„De vlaggetjes weer in het zicht, dan weet ik: de finish. Het laatste woord: Tennessee-finish. In Amerika, op de universiteit van Tennessee, werd me geleerd dat de finish het belangrijkste is. Je laat daar zien dat je echt graag wil winnen, dat je koste wat kost voor de zwemster in de andere baan wil eindigen. Door blijven zwemmen, denk ik, Tennessee. De laatste halen naar de muur.
„Ik kijk naar het bord boven in de zwemhal. Ik kan het cijfer één niet vinden, voor mijn tijd op het bord. Er is geen één. Het is gewoon gelukt.”